Van onze advocaat contractenrecht. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 4 april 2017 uitspraak gedaan over een beroep van een erfgenaam op de vernietigbaarheid van een schenking wegens misbruik van omstandigheden.

Stelplicht en bijzondere regel inzake bewijslastverdeling van artikel 7:176 BW.

Het gaat in deze zaak om de door geïntimeerde, als enig erfgenaam van C, gevorderde vernietiging wegens misbruik van omstandigheden van door C aan appellante gedane schenkingen.

Misbruik van omstandigheden is aanwezig, aldus artikel 3:44 lid 4 BW, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.

In geval van misbruik van omstandigheden bij schenking geldt op grond van artikel 7:176 BW een bijzonder, van artikel 150 Rv afwijkend, bewijsregime.

Artikel 7:176 BW bepaalt dat indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn. Deze regel is in de wet opgenomen ter versterking van de positie van de schenker.

Geïntimeerde heeft ter onderbouwing van het gestelde misbruik van omstandigheden samengevat, de volgende feiten gesteld: C was een oude, kwetsbare man met een sterk afgenomen lichamelijke en almaar slechter wordende geestelijke gezondheid en beginnende dementie. In één jaar tijd heeft hij ongeveer € 160.000,- gegeven aan een vrouw die hij slechts korte tijd kende.

Appellante nam de zorg voor C vanaf eind 2011 op zich en isoleerde hem daarbij van zijn zussen en de verpleging van het zorgcentrum waarvan de aanleunwoning van C een onderdeel vormde. Appellante beschikte ook over de bankpassen van C . Hij was door dit alles afhankelijk van appellante. Van een gelijkwaardige relatie was dan ook geen sprake. Onder die omstandigheden had appellante de schenkingen van ongeveer € 160.000,- in ruim een jaar tijd moeten weigeren. Door ze te accepteren, heeft zij misbruik gemaakt van de situatie waarin C verkeerde. Zulks klemt te meer, nu zij een vertrouwenspositie innam jegens C en de rechtshandelingen voor C zeer onvoordelig waren en voor appellante juist zeer voordelig.

Met het stellen van deze feiten en omstandigheden, die wat de feitelijke gang van zaken betreft goeddeels door appellante worden erkend, heeft geïntimeerde naar het oordeel van het hof voldaan aan de ingevolge artikel 7:176 BW op haar rustende stelplicht.

Dit brengt met zich dat in beginsel toepassing moet worden gegeven aan de bijzondere bewijsregel van artikel 7:176 BW en dat op appellante de bewijslast rust van haar stelling dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen.

In artikel 7:176 BW is op deze bijzondere bewijsregeling onder meer een uitzondering opgenomen voor het geval de in de hoofdregel vervatte regeling van de bewijslastverdeling in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.

Het hof is van oordeel dat hetgeen appellante ter onderbouwing van de door haar gestelde onevenredig zware bewijspositie heeft gesteld onvoldoende is voor omkering van de bewijslast, gegeven de in artikel 7:176 BW neergelegde maatstaf en in het licht van hetgeen verder vaststaat. Weliswaar is juist dat C inmiddels is overleden, zodat hij niet meer kan getuigen, maar dat probleem zou bij omkering van de bewijslast op de schouders van haar wederpartij komen te rusten. Het is op zichzelf geen argument voor omkering van de bewijslast, te meer niet omdat het wettelijke regime strekt tot bescherming van de positie van geïntimeerde. In eerste aanleg heeft appellante bovendien wel de gelegenheid gehad om C als getuige te doen horen. Er zijn toen door haar ook nog andere getuigen voorgesteld. Geïntimeerde heeft voorts van haar zijde alle beschikbare medische documentatie in deze procedure overgelegd. Bij dit alles dient ten slotte te worden bedacht dat de geestelijke gesteldheid van C slechts een bijkomende omstandigheid is die geïntimeerde aan haar vordering tot vernietiging wegens misbruik van omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.

Het beroep van appellante op de uitzondering van artikel 7:176 BW wordt door het hof dan ook verworpen. Dat betekent dat op appellante de bewijslast rust van haar stelling dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen.

Het betrof immers een situatie waarin C als gevolg van zijn leeftijd en slechte gezondheid afhankelijk was van appellante, die hij nog maar relatief korte tijd kende. Het is onder die omstandigheden, dat C binnen bijzonder korte tijd ruim anderhalve ton aan appellante en haar gezinsleden heeft geschonken.

Het wettelijke systeem brengt mee dat het vervolgens op de weg van appellante ligt om nadere feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat van misbruik van omstandigheden toch niet kan worden gesproken.

Heeft u vragen over een schenking of over de vernietiging van een schenking en de bijzondere bewijsregels bij schenking, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.