Van onze advocaat contractenrecht. De Rechtbank Oost-Brabant heeft enige tijd geleden uitspraak gedaan over een verjaring van een vordering tot schadevergoeding.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. Daarbij is het niet voldoende dat de benadeelde bekend is met het enkele vermoeden van schade, maar is vereist dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen (zie HR 31 oktober 2003, NJ 2006, 112).

Verjaring van een vordering tot schadevergoeding

De rechtbank zal allereerst het meest vergaande verweer van Kong Hing dat de vordering van eiser is verjaard bespreken.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon.

Daarbij is het niet voldoende dat de benadeelde bekend is met het enkele vermoeden van schade, maar is vereist dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen (zie Hoge Raad, 31 oktober 2003, NJ 2006, 112).

De schade waarvan eiser vergoeding vordert bestaat uit schade ten gevolge van het beslag op de aan hem en zijn voormalige echtgenote toebehorende woning.

Aangenomen kan worden (dat dit anders zou zijn is gesteld noch gebleken) dat eiser kort na het gelegde beslag op de woning (op 20 of 21 mei 2003) bekend is geraakt met dit beslag en met de omstandigheid dat hij ten gevolge van het gelegde beslag op de woning zijn woning niet zou kunnen verkopen.

Eiser was derhalve kort na het gelegde beslag op de hoogte van alle feiten waaruit voor hem schade zou kunnen voortvloeien.

Voorts kan worden aangenomen dat eiser op dat moment ook bekend is geworden met de voor de beslaglegging verantwoordelijke persoon, te weten Kong Hing, die in de beslagstukken vermeld staat.

Anders dan eiser stelt, is het voor het aanvangen van de verjaringstermijn niet vereist dat in een (onherroepelijke) rechterlijke beslissing zou zijn vastgesteld dat Kong Hing als beslaglegger niets van eiser te vorderen zou hebben, dan wel dat om andere reden de eis in de hoofdzaak niet zou worden toegewezen.

Voor het aanvangen van een verjaringstermijn is niet van belang of een benadeelde zekerheid heeft over de vraag of de rechter een tegen hem ingestelde vordering al dan niet zal afwijzen (zie Hoge Raad, 9 juli 2010, LJN BM1688).

De rechtbank voegt daar nog aan toe dat op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid rust voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (zie Hoge Raad, 13 april 2003, LJN AF2841; NJ 2003, 440).

Degene die beslag legt handelt op eigen risico en dient, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd.

De beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd is aansprakelijk uit onrechtmatige daad jegens degenen op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt (zie Hoge Raad, 13 januari 1995, LJN ZC1608, NJ 1997, 366).

Derhalve verandert het beslag niet van een rechtmatige daad in een onrechtmatige daad door de beslissing van de rechter over de eis in de hoofdzaak, dan wel over de beslaglegging, maar wordt het geacht van meet af aan onrechtmatig te zijn indien het achteraf blijkt ten onrechte te zijn gelegd. De beslissing over de eis in de hoofdzaak heeft daarom geen werking ten aanzien van de aanvang van de verjaringstermijn.

De verwijzing van eiser naar het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2009 (NJ 2012, 193) leidt niet tot een ander oordeel nu dit een hele andere situatie betreft.

Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat telkens een nieuwe rechtsvordering tot schadevergoeding ontstaat wanneer hij nieuwe kosten heeft moeten maken, ziet hij eraan voorbij dat in dit geval sprake is van voortdurende schade veroorzaakt door één gebeurtenis, te weten het beslag op de woning en niet van zelfstandige schadeposten of van een periodieke vordering in de zin van artikel 3:308 BW.

Derhalve is de vijfjarige verjaringstermijn gaan lopen op (of kort na) 20 of 21 mei 2003 en derhalve geëindigd op (of kort na) 20 en 21 mei 2008.

Dat er sprake is geweest van stuitingshandelingen is gesteld noch gebleken. [eiser] heeft eerst per brief van 30 november 2015 jegens Kong Hing aanspraak gemaakt op schadevergoeding. De vordering is derhalve verjaard.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over het contractenrecht, over het leggen van een beslag, over schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad of over de verjaringstermijnen binnen het contractenrecht, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.