Van onze advocaat aandeelhouder. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 20 februari 2018 uitspraak gedaan over de prijsbepaling van aandelen in een uitkoopprocedure.

De aandeelhouder T heeft haar vordering gegrond op artikel 2:201a BW.

Nu tegen gedaagden sub 2 verstek is verleend, dient de Ondernemingskamer op grond van het bepaalde in artikel 2:201a lid 3 BW ambtshalve te onderzoeken (i) of T als aandeelhouder voor eigen rekening ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van P verschaft en ten minste 95% van de stemrechten van P in de algemene vergadering kan uitoefenen en (ii) of de vordering is ingesteld tegen de gezamenlijke andere aandeelhouders.

De aandeelhouder T heeft gesteld dat op dag van dagvaarding het geplaatste kapitaal van P EUR 1.452.643,78 bedraagt en is verdeeld in 145.264.378 gewone aandelen op naam, elk met een nominale waarde van EUR 0,01. P houdt 57.031 eigen aandelen.

T heeft ter ondersteuning van de stelling dat zij per datum van het uitbrengen van de dagvaarding ten minste 95% van het geplaatste kapitaal van P verschaft en 95% van de stemrechten kan uitoefenen overgelegd (kopieën van):

(1) de (doorlopende tekst van de) statuten van P zoals deze luiden na akte van omzetting en statutenwijziging van 6 november 2017 waaruit onder meer blijkt dat de nominale waarde van het aandeel EUR 0,01 bedraagt (artikel 4.1), dat de aandelen in P op naam luiden (artikel 4.2), en dat elk aandeel de houder daarvan recht geeft op het uitbrengen van één stem (artikel 18.1);

(2) een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende P van 9 november 2017, waarin is vermeld dat het geplaatste en gestorte kapitaal van P EUR 1.452.643,78 bedraagt;

(3) een door mr. P.C.S. van der B, notaris te Amsterdam, gewaarmerkte kopie van het aandeelhoudersregister van P, bijgewerkt tot en met 6 november 2017, waarin ten aanzien van het geplaatste aandelenkapitaal de hiervoor onder (1) en (2) weergegeven getallen worden vermeld, en waaruit kan worden afgeleid dat op 6 november 2017 Cede&Co as nominee for the Depositary Trust Company 1.426.185 aandelen, P 57.031 eigen aandelen en T 143.781.162 aandelen in P hield;

(4) een verklaring van mr. P.C.S. van der B, notaris te Amsterdam, van 9 november 2017 waarin hij op grond van in die verklaring weergegeven onderzoek van onder meer de hierboven genoemde documenten.

Bij de toets of aandeelhouder T voor eigen rekening ten minste 95% van het geplaatste kapitaal in P verschaft en 95% van de stemrechten kan uitoefenen, tellen de 57.031 aandelen die P in haar eigen kapitaal houdt niet mee.

Op grond van de overgelegde stukken, mede in onderling verband bezien, staat naar het oordeel van de Ondernemingskamer genoegzaam vast dat T op de dag van dagvaarding voor eigen rekening 143.781.162 aandelen van de in totaal (145.264.378 aandelen in het geplaatste kapitaal van P minus de 57.031 aandelen die P zelf houdt, is:) 145.207.347 bij deze toets mee te tellen aandelen in het geplaatste kapitaal van P hield, zijnde 99,0% van het (mee te tellen) aandelenkapitaal van P.

Voorts is in artikel 18.1 van de ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding geldende statuten van P bepaald dat ieder aandeel recht geeft op één stem. Aldus verschafte T op de dag van dagvaarding ten minste 95% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van P en kon zij evenveel stemmen uitoefenen in de algemene vergadering. De vordering is in zoverre deugdelijk.

Wat betreft het dagvaarden van de gezamenlijke andere aandeelhouders overweegt de Ondernemingskamer als volgt.

Uit het aandeelhoudersregister blijkt dat alle resterende 1.426.185 aandelen worden gehouden door C gehouden namens gedaagden sub 2. Deze aandelen vallen, zoals ook blijkt uit de door T overgelegde memorandum , ingevolge Amerikaanse wet- en regelgeving, waaronder de New York Uniform Commercial Code, niet in het vermogen van D, maar in dat van de deelnemers voor wie D de aandelen houdt en die een security entitlement hebben ten aanzien van de in bewaring gegeven aandelen. Deze deelnemers moeten als aandeelhouder worden aangemerkt (vgl. OK 24 januari 2012, GHAMS:2012:BV6959 (Cascal) en OK 14 februari 2017, GHAMS:2017:464 (AVG)). Dat betekent dat de door T tegen de (achterliggende) gezamenlijke andere aandeelhouders van P ingestelde vordering ook in zoverre deugdelijk is.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan de vordering van T worden toegewezen en resteert de vaststelling van de door T te betalen prijs voor de over te dragen aandelen.

De prijsbepaling van aandelen in een uitkoopprocedure.

De rechter oordeelt als volgt.

Als uitgangspunt in een uitkoopprocedure geldt dat de Ondernemingskamer de prijs van de aandelen vaststelt op de waarde die de aandelen op een gegeven peildatum hebben in het economische verkeer.

De Ondernemingskamer stelt, overeenkomstig het door T gevorderde, de peildatum vast op 29 augustus 2017, zijnde de (eerste) dag waarop T ten minste 95% van het geplaatste aandelenkapitaal in P hield, zoals ook blijkt uit de notariële verklaring.

De aandeelhouder T vordert dat de Ondernemingskamer de prijs vaststelt op USD 35 per aandeel. Ter ondersteuning van de stelling dat dit op de peildatum een redelijke prijs is, verwijst T naar het door haar recent uitgebrachte openbaar bod. Dit bod is op grote schaal aanvaard: 99% van de geplaatste en uitstaande aandelen in P is tijdens de aanmeldingstermijn onder het bod aangemeld (waarbij de door uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders van P gehouden en onder het bod aangemelde aandelen niet zijn meegeteld).

De biedprijs is hoger dan de hoogste koers waarvoor de aandelen zijn verhandeld. Dat de prijs vanuit financieel oogpunt fair is jegens de aandeelhouders staat bovendien in de fairness opinion van Morgan Stanley van 14 mei 2017.

Tot slot wijst T op het recommendation statement van de Board of Directors van 31 mei 2017 waarin het bestuur van P het bod steunt en aan de aandeelhouders aanbeveelt. T verwijst in dit kader ook naar de overgelegde jaarrekeningen van P over de boekjaren eindigend op 31 oktober 2014, 2015 en 2016 en het meest recente kwartaalverslag (kwartaal eindigend op 30 april 2017).

De Ondernemingskamer acht zich voldoende voorgelicht om thans over de prijs van de over te dragen aandelen te beslissen.

Lettend op de inhoud van de in 3.10 aangehaalde stukken en op de omstandigheden dat (i) de biedprijs van USD 35 een substantiële premie inhield ten opzichte van de gemiddelde slotkoers berekend over verschillende periodes voorafgaand aan de aankondiging van het bod, (ii) het bod op grote schaal is aanvaard, ook door de meerderheidsaandeelhouders J en D onder dezelfde condities, (iii) de peildatum is gelegen op de laatste dag van de (verlengde) aanmeldingstermijn en (iv) tegen de gevorderde prijs van USD 35 per aandeel geen verweer is gevoerd, acht de Ondernemingskamer het gerechtvaardigd aan te knopen bij de hiervoor genoemde biedprijs van USD 35 en zal zij aldus de prijs vaststellen op USD 35 per aandeel.

De vordering van T is derhalve toewijsbaar als hierna in het dictum te vermelden. Nu gedaagden geen verweer hebben gevoerd, dient een kostenveroordeling achterwege te blijven.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over het ondernemingsrecht, over aandeelhouders in een onderneming, over de geschillenregeling in het ondernemingsrecht, over de uitstoting of uitkoop van aandeelhouders of over de prijsbepaling van aandelen bij uitstoting of uitkoop, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.