Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 maart 2022 uitspraak gedaan over de vraag welke verjaringstermijn van toepassing was bij een rechtsvordering uit non-conformiteit bij koop.

In augustus 2002 hebben appellanten een bedrijfspand gekocht en geleverd gekregen van geïntimeerde.

Het pand is in maart 2005 ingebracht in Holding.

Op 29 mei 2018 is het achtergedeelte van het pand ingestort na een storm met hevige regenval.

De verzekeraar van appellanten heeft dekking geweigerd omdat er zonder vergunning wijzigingen aan de dakconstructie van het pand zijn aangebracht.

In de periode dat geïntimeerde eigenaar van het pand was – van 11 september 1997 tot 15 augustus 2002 – is de dakconstructie gewijzigd tijdens een verbouwing zonder vergunning van de gemeente.

Appellanten heeft het pand hersteld en vordert € 248.272 als schadevergoeding van geïntimeerde.

Geïntimeerde heeft zich primair beroepen op verjaring, wat door de rechtbank is gehonoreerd.

De vordering is afgewezen.

Volgens de rechtbank is de schade veroorzaakt door de verbouwing die in 1997 plaatsvond, zodat er meer dan twintig jaren verstreken waren toen het pand in 2018 instortte (art. 3:310 lid 1 BW).

Het hof denkt hier anders over.

De vordering is niet verjaard, en geïntimeerde is aansprakelijk voor de door appellanten geleden schade.

Het hof heeft nog behoefte aan voorlichting door een deskundige over de (omvang van de) schade, en wijst daarom een tussenarrest.

Hieronder legt het hof uit hoe het tot zijn oordeel komt.

Burgerlijk recht. Koopovereenkomst. Non-conformiteit bij koop. Verjaring. Is artikel 7:23 BW exclusief van toepassing of geldt ook de lange verjaringstermijn van art. 3:310 BW?

De rechter oordeelt als volgt.

De eerste grief van appellanten houdt in dat de verjaringsregeling van artikel 7:23 lid 2 BW exclusief van toepassing is, omdat zijn vordering is gegrond op non-conformiteit van het bedrijfspand (art. 7:17 BW).

Aan de lange verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW wordt daarom niet toegekomen.

Er is tijdig een kennisgeving gedaan, zodat de vordering niet is verjaard.

Althans is er volgens appellanten sprake van een voortdurende gebeurtenis – een doorlopende constructiefout – die met de storm van 2018 het intreden van de schade heeft veroorzaakt, dan wel is het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Geïntimeerde heeft daar tegenover gesteld dat de lange verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW naast het verjaringsregime van artikel 7:23 BW geldt, en dat in geval de verbouwing tot een non-conforme levering heeft geleid de vordering is verjaard omdat de verbouwing in 1997 heeft plaatsgevonden, zodat er meer dan twintig jaren waren verstreken toen appellanten aanspraak maakte op schadevergoeding.

Geïntimeerde betwist dat er sprake is van een voortdurende gebeurtenis en dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Het hof oordeelt dat de grief slaagt.

Het is duidelijk dat de vordering van appellanten is gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat het afgeleverde bedrijfspand niet aan de koopovereenkomst beantwoordt.

Het bedrijfspand bezat volgens appellanten ten tijde van de levering immers niet de constructieve eigenschappen die hij op grond van de koopovereenkomst daarvan mocht verwachten.

Appellanten vorderen de schade die naar hun zeggen met het herstel van de instorting gemoeid is geweest, nu deugdelijke nakoming ten gevolge van de instorting blijvend onmogelijk was en geïntimeerde na uitbrengen van de ingebrekestelling van 15 juni 2018 niet bereid is gebleken om aansprakelijkheid te erkennen en tot herstel over te gaan.

Op de vordering van appellanten zijn naar het oordeel van het hof de verjaringsregels van artikel 7:23 lid 2 BW van toepassing.

Dit oordeel baseert het hof op het volgende citaat uit de toelichting op artikel 3:310 BW: 

“Zo wordt bij koop de gehele materie van de verjaring van rechtsvorderingen tegen de verkoper geregeld door artikel 7.1.3.5 lid 2”.

Daar komt bij dat artikel 7:23 lid 2 BW ertoe strekt te gelden voor iedere rechtsvordering van de koper die – en ieder verweer van de koper dat – feitelijk gegrond is op het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst.

Het voorgaande betekent dat de vordering verjaart door verloop van twee jaren na kennisgeving van de gestelde non-conformiteit.

Gezien de brief van 15 juni 2018 namens appellanten aan geïntimeerde waarin dit laatste is gebeurd, is de vordering niet verjaard.

De dagvaarding is immers op 6 maart 2020 uitgebracht en dus binnen twee jaar na de kennisgeving.

Het hof leidt uit het citaat, dat is geplaatst bij artikel 3:310 BW, ook af dat artikel 3:310 BW niet van toepassing is op vorderingen tot schadevergoeding die zijn gebaseerd op non-conformiteit.

Het hof overweegt verder nog als volgt.

Ook als de lange verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW (mede) van toepassing is op de vordering van appellanten, slaagt het verjaringsverweer van geïntimeerde niet.

Naar het oordeel van het hof is niet de verbouwing, maar de levering van het beweerdelijk non-conforme pand beslissend voor de aanvang van de verjaringstermijn.

Pas met de (verkoop en) levering kon de vordering van appellanten op geïntimeerde ontstaan.

In die zin vallen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de aansprakelijkheid-scheppende gebeurtenis samen.

De levering van het pand vond plaats in augustus 2002, zodat er minder dan twintig jaren waren verstreken toen appellanten bij geïntimeerde aanspraak maakte op schadevergoeding vanwege de instorting.

Ook zo bezien is de vordering dus niet verjaard.

Bij deze stand van zaken heeft appellanten geen belang meer bij zijn grief over de bewijslevering of de verbouwing in 1997 heeft plaatsgevonden.

Ook behoeven de andere grondslagen die appellanten nog heeft voorgesteld om het verjaringsverweer te passeren geen bespreking meer.

Het slagen van de grief brengt mee dat de gegrondheid van de vordering van [appellanten] thans ter beoordeling voorligt.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag aan onze advocaat verdeling erfenis over de vereffening of verdeling van een erfenis, over de uitleg van een testament of over de nietigheid van een testament, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het kindsdeel of over de legitieme, of over het berekenen van de legitieme, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.

Wilt u meer weten over ons advocatenkantoor? Klik dan hier.