Van onze advocaat contractenrecht. De Rechtbank Den Haag heeft op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan over de vraag of een buitenlands vonnis in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Artikel 12 Rv. Litispendentie.
Artikel 12 Rv bepaalt dat indien een zaak voor de rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die in Nederland voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling van deze zaak kan aanhouden totdat daarin door de eerstbedoelde rechter is beslist. Nadat de beslissing van die rechter is gegeven en indien deze inderdaad voor erkenning en eventueel tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, dient de Nederlandse rechter die de behandeling heeft aangehouden zich onbevoegd te verklaren.
Met artikel 12 Rv beoogde de Nederlandse wetgever te voorkomen dat er gelijktijdig twee procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp worden gevoerd voor rechters van twee verschillende staten, hetgeen inefficiënt zou zijn en het gevaar van tegenstijdige uitspraken met zich zou meebrengen.
Artikel 12 Rv is in belangrijke mate ontleend aan artikel 21 EEX-Verdrag, nu artikel 27 EEX-Vo, met dit verschil dat artikel 12 Rv de later aangesproken Nederlandse rechter niet verplicht om de behandeling van een zaak aan te houden ingeval van litispendentie, maar het aan zijn inzicht overlaat om te beslissen of hij aanhoudt of niet. Daarbij spelen de ratio en achtergrond van artikel 12 Rv een rol, maar ook de belangen van partijen bij het al dan niet aanhouden en voorts de overige omstandigheden van het geval.
De Israëlische procedure is eerder aanhangig gemaakt dan de vordering in reconventie. Daarbij zijn dezelfde partijen betrokken. Naar niet in geschil is, betreft de Israëlische procedure hetzelfde onderwerp als de zaak in reconventie: kort gezegd gaat het om de schade die T stelt te hebben geleden in verband met levering van de labels aan F die tot klachten leidde. In verband met deze vordering heeft T de betaling van de facturen waarop de vordering in conventie in deze zaak ziet opgeschort. A heeft geen vordering in reconventie ingesteld in de Israëlische procedure.
Kan een buitenlands vonnis in Nederland ten uitvoer worden gelegd? Artikel 12 Rv. Litispendentie.
Als laatste eist artikel 12 Rv dat in de Israëlisch procedure een beslissing kan worden gegeven die in Nederland voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Bij gebreke aan een verdrag dat van kracht is tussen Nederland en Israël met betrekking tot de tenuitvoerlegging van buitenlandse uitspraken, gelden de in de rechtspraak op basis van artikel 431 Rv ontwikkelde regels. Op grond van artikel 431 lid 2 Rv dient de zaak opnieuw bij de Nederlandse rechter te worden behandeld en afgedaan, om een executoriale titel te kunnen verkrijgen. Indien bij marginale toetsing blijkt dat de buitenlandse uitspraak voldoet aan de door het commune recht gestelde eisen voor erkenning, kan een behandeling ten gronde achterwege blijven en kan worden volstaan met een veroordeling van de wederpartij tot datgene waartoe zij ook al in de buitenlandse uitspraak was veroordeeld.
Als uitgangspunt geldt dat het buitenlandse vonnis, ongeacht zijn aard en strekking, wordt erkend, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: het vonnis is gewezen door een bevoegde rechter wiens bevoegdheid gegrond is op een internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond (i), de beslissing tot stand is gekomen met inachtneming van de beginselen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omgeven procesgang (ii), de erkenning van het buitenlands vonnis niet strijdig is met de Nederlandse openbare orde (iii) en de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing formeel gezien in Nederland voor erkenning vatbaar is (iv). Zie hiervoor Hoge Raad, 26 september 2014, HR:2014:2838.
De rechter in Israël heeft zich bevoegd verklaard, na verwerping van het door A gedane beroep op onbevoegdheid. A heeft gevraagd tegen dit oordeel in hoger beroep te mogen gaan. Op dit verzoek is niet beslist. Ondertussen loopt de Israëlische procedure door. A heeft voor antwoord geconcludeerd en de zaak staat voor – een “Statement of respons” (repliek) van T.
Vooralsnog gaat de rechtbank ervan uit dat de rechter in Israël bevoegd is kennis te nemen van de daar door T ingestelde vordering. Niet blijkt dat deze bevoegdheid niet is gegrond op een internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond. Evenmin is grond om te oordelen dat in een te nemen beslissing in de Israëlisch procedure niet tot stand zal komen met inachtneming van de beginselen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omgeven procesgang. Dat de erkenning van het in de Israëlisch procedure te wijzen vonnis strijdig zal zijn met de Nederlandse openbare orde, valt niet te verwachten. Tot slot wordt veronderstellenderwijs aangenomen dat te zijner tijd zal zijn voldaan aan het vierde vereiste voor erkenning.
Daarmee staat voorshands voldoende vast dat in de Israëlisch procedure een beslissing kan worden gegeven die in Nederland voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging vatbaar is in de zin van artikel 12 Rv.
Nu nog geen beslissing is gegeven in de Israëlische procedure, is er geen plaats voor de primair gevorderde onbevoegdverklaring. Over de subsidiair gevorderde aanhouding is geen geschil. T heeft te kennen gegeven te kunnen instemmen met aanhouding. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat bij deze stand van zaken de zwaarwegende belangen van efficiënte rechtsbedeling en het tegengaan van tegenstrijdige uitspraken in het algemeen ten gunste van aanhouding meer gewicht in de schaal leggen dan het gegeven dat nu moet worden gewacht op de beslissing in de Israëlische procedure.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u een vraag over het Internationale Privaatrecht (IPR), over de bevoegdheid (de rechtsmacht) van de Nederlandse rechter, over het toe te passen recht in het internationale recht of over de erkenning en ten uitvoerlegging van een buitenlands vonnis, belt u dan gerust onze advocaat contractenrecht op 020-3980150.