Van onze advocaat erfrecht. Op 19 augustus 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan over de bevoegdheid executeur nalatenschap tot het instellen van een vordering uit bestuurdersaansprakelijkheid namens de erfgenamen.
De executeur en het beheer van de nalatenschap
De executeur aan wie het bezit van de goederen van de nalatenschap is toegekend en die is aangesteld tot beheerder van de boedel, is bevoegd met uitsluiting van anderen het beheer over de goederen van de nalatenschap te voeren. Op grond van deze bevoegdheid mag hij het beheer naar eigen inzicht voeren en de keuzes maken die hem ten behoeve van dat beheer geraden voorkomen, zij het dat hij daarbij de zorg van een goede executeur moet betrachten (HR 21 november 2008, 2008:BD5985). Voor de aan het beheer te ontlenen bevoegdheden kan aansluiting worden gezocht bij artikel 3:170 lid 2 BW. Volgens deze bepaling zijn onder beheer begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed worden gevorderd. Op grond van artikel 3:1 BW en 3:6 BW is een vorderingsrecht als goed aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank behoort het uitwinnen van een vorderingsrecht tot de normale exploitatie daarvan.
Tegen die achtergrond en nu uit artikel 4:145 lid 2 BW volgt dat de executeur gedurende zijn beheer de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt, is de executeur naar het oordeel van de rechtbank bevoegd tot het in eigen naam instellen van de onderhavige vorderingen ten behoeve van de erfgenamen.
De advocaat van de executeur heeft de grondslagen van zijn vorderingen bij akte na comparitie nader uitgewerkt. Daaruit blijkt dat aan gedaagde wordt verweten dat hij bij zijn taakvervulling als (indirect of) feitelijk bestuurder zich onrechtmatig heeft gedragen. Aldus ligt ter beoordeling de vraag voor of gedaagde in zijn hoedanigheid van (indirect of) feitelijk bestuurder op grond van artikel 6:162 BW persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schuld aan de nalatenschap.
Tussen partijen staat vast dat de onderneming niet heeft voldaan aan haar (terug)betalingsverplichtingen uit de kredietovereenkomst en dat zij ook geen verhaal bood voor de daaruit voortvloeiende schade.
Bestuurdersaansprakelijkheid
De rechtbank stelt voorop dat, indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder onder meer worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (het opwekken van de schijn van kredietwaardigheid zoals in de onderhavige zaak aan gedaagde verweten wordt), behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 5 september 2014, HR:2014:2628).
Anders dan de advocaat van de executeur stelt, rust de stelplicht en bewijslast ter zake het onrechtmatig handelen van gedaagde als bestuurder op de executeur. Hij beroept zich immers op de rechtsgevolgen van dat onrechtmatig handelen door gedaagde. De executeur dient dus voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen die de gevolgtrekking van persoonlijke aansprakelijkheid kunnen dragen en die bij voldoende betwisting te bewijzen.
Indien U vragen heeft aan onze advocaat over de executeur in het erfrecht of over een nalatenschap in het erfrecht belt u dan onze advocaat erfrecht op 020-3980150 of stelt u hier een vraag aan onze advocaat erfrecht.