Van onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 18 juli 2017 uitspraak gedaan over de vraag op sprake was van bestuurdersaansprakelijkheid bij de vereffening van een besloten vennootschap.
Aan haar vordering heeft de advocaat van J, samengevat, ten grondslag gelegd dat appellant, als voormalig bestuurder van A B.V., hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk is voor de nakoming van zowel de betalingsverplichtingen van A B.V. aan J die uit het verstekvonnis van 16 september 2010 voortvloeien, als de overige betalingsverplichtingen, omdat appellant heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap A B.V. haar contractuele verplichtingen niet nakomt. Appellant heeft namens A B.V. nooit wat van zich laten horen en heeft niet aan J laten weten dat sprake was van betalingsproblemen maar het op dagvaarding door J laten aankomen. A B.V. heeft bovendien de overeenkomst met J niet opgezegd waardoor deze maar doorliep en telkens nieuwe jaarlijkse bijdragen verschuldigd werden. Daarnaast heeft J erop gewezen dat A B.V. haar jaarrekeningen niet of niet tijdig heeft gedeponeerd en dat A B.V. nooit behoorlijk heeft vereffend, terwijl volgens de laatste jaarrekening van 2011 nog werkkapitaal aanwezig was.
De advocaat van appellant heeft in eerste aanleg, zonder rechtsbijstand, verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 juli 2005 voor recht verklaard dat appellant als bestuurder van A B.V. onrechtmatig heeft gehandeld en deswege persoonlijk aansprakelijk is voor de voldoening van de vordering zoals neergelegd in de dagvaarding en appellant veroordeeld om aan J te betalen een bedrag van € 3.382,21 met de contractuele rente over dit bedrag vanaf 4 november 2014, met veroordeling van appellant in de kosten van het geding in eerste aanleg.
De kantonrechter overwoog daartoe dat appellant zijn standpunt dat hij de overeenkomst met J ruim voor 2010 heeft beëindigd onvoldoende heeft onderbouwd. Appellant kan bovendien persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt van het niet-voldoen door A B.V. van de vorderingen van J.
Bestuurdersaansprakelijkheid?
De advocaat van appellant bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het niet-betalen van de rekeningen van J.
Het hof oordeelt als volgt. Indien een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt is uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die rechtspersoon, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de rechtspersoon.
Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Indien de bestuurder namens de rechtspersoon een verbintenis is aangegaan en, zoals in het onderhavige geval, de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
Daarnaast kan aansprakelijkheid van de bestuurder aan de orde zijn indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, waarvan in ieder geval sprake is als de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Het hof zal bij zijn oordeel alle door J in eerste aanleg en hoger beroep betrokken stellingen betrekken, op grond waarvan J betoogt dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
Het hof is van oordeel dat de door J aangevoerde feiten onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant reeds bij het aangaan van de overeenkomst in 2006 wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat hij de vorderingen van J niet zou kunnen voldoen. Ook als juist is dat het in 2006 al minder goed ging met A B.V., betekent dat niet dat A B.V. niet meer in staat zou zijn om een relatief gering abonnementsgeld van € 210,63 per jaar te voldoen.
Iets anders is dat J ook heeft aangevoerd dat appellant ten onrechte heeft toegelaten dat A B.V. is opgehouden de facturen voor het abonnementsgeld aan J te voldoen en vervolgens A B.V. heeft laten doodbloeden zonder vereffening, terwijl hij wist of moest weten dat J nog een vordering op A B.V. had althans pretendeerde. In de stellingen van J ligt voorts besloten dat er bij een behoorlijke afwikkeling c.q. vereffening van A B.V. gelden beschikbaar waren geweest om de vordering van J te voldoen.
Het hof is met J van oordeel dat indien appellant, door niet tot behoorlijke vereffening van A B.V. over te gaan, heeft bewerkstelligd dat crediteuren van A B.V. niet werden voldaan terwijl hiervoor wel middelen beschikbaar waren, sprake is van handelen waarvan appellant persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. In dat geval is immers geen sprake van betalingsonmacht, maar van betalingsonwil. J heeft erop gewezen dat in de laatste jaarrekening van A B.V. van 2011 nog een werkkapitaal van € 9.056,00 wordt vermeld, terwijl onduidelijk is waar dat geld is gebleven.
Appellant is niet ingegaan op deze in eerste aanleg ingenomen stellingen van J. Hij heeft derhalve niet, althans niet gemotiveerd, bestreden dat uit de laatste jaarrekening volgt dat A B.V. in 2011 nog over werkkapitaal beschikte. Ook overigens heeft appellant geen toelichting gegeven op de financiële situatie van A B.V. en heeft hij niet toegelicht dat en vanaf welk moment sprake was van betalingsonmacht. Een nadere toelichting mocht in het licht van de gemotiveerde stellingen van J op dit punt wel van appellant worden verwacht. De enkele stelling dat A B.V. door de crisis in 2009 in zwaar weer kwam te verkeren acht het hof daartoe, zonder ook maar enige onderbouwing, onvoldoende.
Dit brengt het hof tot het oordeel dat de kantonrechter, tegen de zojuist genoemde achtergrond, terecht heeft geoordeeld dat sprake is van onzorgvuldig handelen van appellant jegens J. Appellant was immers als bestuurder gehouden te vereffenen (artikel 2:23 lid 1 BW), ook al was de ontbinding teweeg gebracht door een beschikking van de Kamer van Koophandel (artikel 2:19a lid 7 BW). Het feit dat J er voor had kunnen kiezen om de rechter te verzoeken de vereffening te heropenen als bedoeld in artikel 2:23c BW maakt dat niet anders.
In de stellingen van J aangaande het ontbreken van vereffening ligt besloten dat A B.V. bij een behoorlijke afwikkeling over voldoende middelen had beschikt om de vordering van J volledig te voldoen. Indien dit niet het geval was zou het uitblijven van een vereffening immers niet leiden tot schade, althans niet tot schade ter hoogte van het volledige verschuldigde bedrag. Het hof beschikt niet over een eindbalans van A B.V. en kan dus niet beoordelen in hoeverre A B.V. daadwerkelijk in staat zou zijn geweest om de vordering van J te voldoen. Naar het oordeel van het hof lag het in dit stadium van het geding echter op de weg van appellant om hierover een standpunt in te nemen. Door dit na te laten voldoet appellant niet aan zijn stelplicht. Het hof zal er derhalve van uitgaan dat de vordering van J voldaan had kunnen worden.
Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid in het ondernemingsrecht, belt u dan gerust met onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid op 020-3980150.
Wilt u meer weten over het ondernemingsrecht? Bezoek dan ook onze pagina over het ondernemingsrecht. Klik dan hier.