Van onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid ondernemingsrecht. Op 31 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een vordering jegens een voormalig bestuurder van een BV op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. De bestuurder was uitgetreden toen het waarschijnlijk werd dat de schuldeiser een vordering had op de BV.
Bestuurdersaansprakelijkheid voor het onbetaald en onverhaalbaar blijven van een vordering
Het gaat in deze zaak om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (Hoge Raad, 18 februari 2000, NJ 2000, 295).
Voor de onder de eerste bedoelde gevallen kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
In de onder de tweede bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Nu de advocaat van eiser niets heeft gesteld over wetenschap in de hiervoor onder de eerste bedoelde zin aan de zijde van gedaagden gezamenlijk ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, heeft hij zijn vordering kennelijk louter op de hier voorgenoemde tweede maatstaf willen baseren. Zijn verwijt aan gedaagden gezamenlijk is dat zij zijn uitgetreden als bestuurders van de onderneming, terwijl op dat moment op grond van het tussenarrest en de in het kader van de bewijsopdracht afgelegde getuigenverhoren waarschijnlijk was dat eiser een vordering op de onderneming had. Daarnaast wijst de advocaat van eiser erop dat de hen opgevolgde bestuurders van de onderneming vrij snel weer zijn uitgetreden en zijn opgevolgd door iemand die als bestuurder van acht verschillende ondernemingen geregistreerd staat en regelmatig wordt gebruikt als katvanger. Ten slotte wijst de advocaat van eiser erop dat de onderneming niet aan de vordering heeft voldaan en dit, nu zij bij gebrek aan baten is opgehouden te bestaan, ook niet meer zal kunnen.
Deze onderbouwing volstaat in het licht van de tweede maatstaf niet. Immers, uit de onderbouwing kan weliswaar het aan gedaagden gezamenlijk verweten handelen worden afgeleid, namelijk hun uittreding als bestuurder van een BV op het moment dat er waarschijnlijk nog een vordering op die BV bestond, maar niet, zoals wel is vereist, enig oorzakelijk verband tussen dat handelen en het feit dat de BV haar verplichtingen niet zou nakomen alsmede enige wetenschap daarvan bij gedaagden gezamenlijk. De advocaat van eiser heeft slechts nog gewezen op omstandigheden die zich twee of zelfs meer maanden na het verweten handelen hebben voorgedaan, te weten de uittreding van opvolgend bestuurders, het aantreden van hun opvolger en de uiteindelijke ontbinding van de onderneming. Deze aldus toen nog in de niet-directe nabijheid gelegen toekomstige omstandigheden kunnen zonder nadere toelichting, die als gezegd ontbreekt, niet bijdragen aan het aannemen van de hier vereiste wetenschap bij gedaagden gezamenlijk ten tijde van het hen verweten handelen, noch het causaal verband. Dat deze omstandigheden zoals eiser heeft betoogd op zichzelf opmerkelijk te noemen zijn, maakt dat niet anders.
Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid in het ondernemingsrecht, over het onbetaald en onverhaalbaar blijven van een vordering op een onderneming of over de onbehoorlijke taakuitoefening door een bestuurder, belt u dan gerust onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid ondernemingsrecht op 020-3980150.