Van onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 mei 2017 uitspraak gedaan over het toepasselijke recht bij grensoverschrijdende bestuurdersaansprakelijkheid.
De vordering tot schadevergoeding wordt beoordeeld naar Nederlands recht en toegewezen op grond van artikel 6:277 BW.
De bestuurder en feitelijk leidinggevende van de onderneming zijn op grond van artikel 4 lid 2 Wet op de Formeel Buitenlandse Vennootschappen aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van gedaagde als bestuurder uit hoofde van de ontbinding van de koopovereenkomst en de side letter. De stelplicht en bewijslast van het al dan niet zijn van een ‘formeel buitenlandse vennootschap’ rust naar het oordeel van de rechtbank op de vennootschap, en in afgeleide zin op de bestuurder en feitelijk leidinggevende.
Het toepasselijke recht
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt.
De vordering is gebaseerd op de stelling dat eiser eigenaar van de desbetreffende goederen is. Dat is een goederenrechtelijke kwestie, die wordt geregeerd door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt (artikel 10:127 BW). De roerende zaken waarvan afgifte wordt gevorderd, bevinden zich op in België, zodat op deze vordering Belgisch recht van toepassing is.
De vorderingen zijn gebaseerd op het door eiser gedane beroep op ontbinding van de koopovereenkomst en de side letter.
Toepasselijk recht door rechtskeuze
Het vaststellen van het toepasselijke recht op de geldigheid en gevolgen van die ontbinding dient plaats te vinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), nu de betreffende overeenkomsten gesloten zijn na 17 december 2009.
Eiser en gedaagde hebben, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze Verordening, in de tussen hen gesloten overeenkomst een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Derhalve is op deze vorderingen Nederlands recht van toepassing.
De vorderingen in conventie zijn gebaseerd op de stelling dat gedaagde als bestuurder en als feitelijk beleidsbepaler op grond van artikel 4 lid 2 Wet op de Formeel Buitenlandse Vennootschappen (WFBV) naast de vennootschap aansprakelijk zijn voor de door deze aangegane rechtshandelingen de koopovereenkomst en sideletter aangingen in de wetenschap dat gedaagde deze overeenkomsten niet zou kunnen nakomen.
De eerste grondslag betreft een kwestie van externe aansprakelijkheid van een functionaris van een corporatie naast de corporatie, en wordt derhalve beheerst door het recht van de staat naar welks recht de vennootschap is opgericht (art. 10:118 jo 119 sub e BW), dus het recht van de staat Nevada (Verenigde Staten).
Dit recht laat evenwel de dwingende regels van de WFBV onverlet (artikel 10:124 BW) Nu de aansprakelijkheid louter op de WFBV is gebaseerd, wordt niet toegekomen aan de toepassing van het recht van de staat Nevada.
Toepasselijk recht bij onrechtmatige daad
De tweede grondslag van de vorderingen betreft een verbintenis uit onrechtmatige daad die zijn basis vindt buiten het vennootschaps- en rechtspersonenrecht, zodat die verbintenis niet door het incorporatierecht, maar door het op de onrechtmatige daad toepasselijke recht wordt geregeerd.
Op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II), is op deze vordering het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. De gestelde schade heeft zich in het onderhavige geval voorgedaan in België, de plaats waar eiser woonde op het moment van het tekenen van de overeenkomst, en de schade heeft geleden ten gevolge van de niet-nakoming door gedaagde van de verplichtingen voortvloeiend uit de koopovereenkomst en side letter.
Aansprakelijkheid van de bestuurder in het internationale recht
De advocaat van eiser heeft gedaagde onder meer aansprakelijk gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van gedaagde, bestaande uit het teruggeven van de roerende zaken en het betalen van een schadevergoeding, onder meer op de grond dat gedaagde een formeel buitenlandse vennootschap is, en gedaagde als bestuurder respectievelijk leidinggevende van de vennootschap hebben nagelaten om voor inschrijving van de onderneming in het handelsregister zorg te dragen (artikel 4 lid 2 WFBV).
Op grond van artikel 4 lid 2 WFBV zijn bestuurders naast de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor elke tijdens hun bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de vennootschap wordt verbonden in het tijdvak voordat is voldaan aan de verplichting tot inschrijving in het handelsregister. Vaststaat dat gedaagde niet in het Nederlandse handelsregister is ingeschreven, zodat gedaagde als bestuurder van deze vennootschap op deze voet aansprakelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst en de sideletter, alsmede voor de gevolgen van ontbinding daarvan.
Ook de andere bestuurder en gedaagde kan op dezelfde voet aansprakelijk zijn, indien hij als dagelijks leidinggevende moet worden beschouwd als bedoeld in artikel 7 WFBV. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Gedaagde heeft niet betwist dat de koopovereenkomst en side letter door hem zijn opgesteld, en dat hij ook de onderhandelingen met eiser over deze overeenkomsten heeft gevoerd. Voorts staat vast dat gedaagde zich ook met de uitvoering van de overeenkomsten heeft bemoeid. Uit hetgeen hij heeft verklaard blijkt dat hij zich in die mate met de bedrijfsvoering heeft bemoeid, dat hij als dagelijks leidinggevende in de zin van artikel 7 WFV moet worden aangemerkt.
Tussen partijen is in geschil of de onderneming een formeel buitenlandse vennootschap is. Van belang om vast te stellen is op welke partij in deze de stelplicht en bewijslast rust. Naar het oordeel van de rechtbank rust deze op de vennootschap, en in afgeleide zin op de bestuurder en feitelijk leidinggevende.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben gedaagden in het licht van de betwisting door eiser niet aan deze stelplicht voldaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagden op grond van artikel 4 lid 2 WFBV aansprakelijk zijn voor de nakoming van de verplichtingen van de onderneming uit hoofde van de ontbinding van de koopovereenkomst en de side letter, zodat de vorderingen toewijsbaar zijn.
Wilt u de hele uitspraak bekijken? Klik dan hier.
Heeft u vragen over de bestuurdersaansprakelijkheid in het internationale recht, belt u dan gerust onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid op 020-3980150.
Wilt u meer weten over het internationale privaatrecht? Bezoek dan onze pagina internationaal recht. Klik daarvoor hier.