Van onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid. Op 15 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan over de administratieplicht van ondernemingen en de bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement indien niet aan de administratieplicht van artikel 2:10 BW is voldaan.

De administratieverplichtingen in het ondernemingsrecht

Op grond van artikel 2:10 BW moet de administratie van een rechtspersoon zodanig worden gevoerd dat snel inzicht verkregen kan worden in de debiteuren- en crediteurenpositie en dat deze posities en de stand van de liquiditeiten gezien de aard en omvang van de onderneming een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie. Daarbij kunnen ook andere elementen van belang zijn dan de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van de liquiditeiten. (Hoge Raad 10 oktober 2014, HR:2014:2932). In artikel 2:10 BW is echter niet geregeld op welke wijze de administratie dient te worden ingericht.

Op grond van artikel 52 AWR (Algemene Wet op de Rijksbelastingen) dient een administratieplichtige op zodanige wijze een administratie te voeren van zijn vermogenstoestand en alles betreffende zijn bedrijf dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken. Doel is dat voldoende duidelijkheid wordt geboden om een nauwgezette naleving van de heffingswetten te waarborgen.

Uit het voorgaande volgt dat de doelstelling van artikel 52 AWR een andere is dan die van artikel 2:10 BW, namelijk het vaststellen van fiscale verplichtingen. Verder stelt artikel 52 AWR nauwkeuriger eisen aan de administratie dan artikel 2:10 BW. Op grond van laatstgenoemd artikel is een redelijk inzicht in de vermogenspositie immers voldoende.

Bestuurdersaansprakelijkheid en administratieplicht

Op grond van artikel 2:248 lid 2 BW heeft het bestuur van een besloten vennootschap zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervuld als die vennootschap niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:248 lid 2 BW. Daarbij wordt een onbelangrijk verzuim niet in aanmerking genomen.

Het onderscheid in de administratieverplichting is van belang omdat het oordeel dat de in artikel 2:248 lid 2 BW genoemde administratieplicht is geschonden de vergaande consequentie heeft dat vast staat dat het bestuur van de vennootschap zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en in beginsel aansprakelijk is voor het gehele boedeltekort.

Een bestuurder is als bestuurder aansprakelijk voor het tekort in het faillissement indien hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Daarvan kan slechts worden gesproken als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus gehandeld zou hebben. Aannemelijk moet zijn dat deze kennelijke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.

Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid, onbehoorlijke taakvervulling van bestuurders of over de administratieverplichting in het ondernemingsrecht, bel dan gerust onze advocaat bestuurdersaansprakelijkheid op 020-3980150.