Van onze advocaat erfrecht. De Rechtbank Den Haag heeft op 2 mei 2018 uitspraak gedaan over het afleggen rekening en verantwoording door een testamentair bewindvoerder.

De rechtbank dient te beoordelen of gedaagden zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder als bedoeld in artikel 4:163 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en of zij op die grond aansprakelijk zijn jegens X.

T heeft de bewindvoerders in dit verband een groot aantal verwijten gemaakt.

De vorderingen van T roepen de vraag op naar de verhouding tussen deze vorderingen en de rekening en verantwoording die de bewindvoerders in het verleden aan de meerderjarigenbewindvoerder en aan de kantonrechter hebben afgelegd.

Afleggen rekening en verantwoording door een testamentair bewindvoerder.

De rechter oordeelt als volgt.

Bij beoordeling van de vorderingen stelt de rechtbank voorop dat een testamentair bewindvoerder in het geval de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, op grond van het bepaalde in artikel 4:161, eerste en tweede lid, BW jaarlijks en aan het eind van zijn bewind rekening en verantwoording moet afleggen aan de kantonrechter.

Uit de tweede zin van artikel 4:161, tweede lid, BW volgt dat de (jaarlijkse) goedkeuring van de rekening en verantwoording door de kantonrechter niet belet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt, voor zover dit niet onredelijk is.

Reeds uit deze bepaling volgt dat de goedkeuring van de rekening en verantwoording over een bepaalde periode door de kantonrechter, anders dan de bewindvoerders betogen, geen décharge van de bewindvoerder voor het over de bewuste periode gevoerde bewind meebrengt.

Dit volgt verder ook uit de aard van het toezicht dat de kantonrechter houdt: een globale controle achteraf (vgl. het arrest van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 24 maart 2009, GHSGR:2009: BH9022).

Tijdens de comparitie van partijen is gebleken dat de bewindvoerders, bij het einde van het testamentair bewind –anders dan voorzien in artikel 4:161 lid 1 BW– geen rekening en verantwoording hebben afgelegd aan T over het door hen gevoerde beleid.

Nu uit de wet voortvloeit dat een dergelijke rekening en verantwoording ten overstaan van de kantonrechter plaatsvindt, dient het ook dáár plaats te vinden.

Deze procedure kan er, met andere woorden, niet toe strekken de bewindvoerders in de positie te brengen alsnog of opnieuw rekening en verantwoording af te leggen, al is dat vanuit praktisch oogpunt ter zitting voor een gedeelte van de vorderingen wel tussen partijen overeengekomen.

Dat brengt mee dat de bewindvoerders zich bevinden in de positie van diegene die aansprakelijk wordt gehouden uit hoofde van een door hem of haar gepleegde zorgplichtschending. Stelplicht en bewijslast ter zake van die schending rusten volgens de hoofdregel op diegene die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, in dit geding dus T.

Omdat evenwel de bewindvoerders als testamentair bewindvoerders de beschikking hebben (gehad) over alle relevante stukken van het testamentair bewind mag van hen worden verwacht hun verweer tegen het betoog van T van een deugdelijke onderbouwing te voorzien.

Bij het bepalen van de grenzen van datgene wat van hen mag worden verwacht, kan de rechtbank evenwel niet voorbij gaan aan het gegeven dat de kantonrechter over een aantal jaren van het gevoerde bewind goedkeuring aan de rekening en verantwoording heeft verleend.

In de brief van 7 december 2007 heeft de kantonrechter bepaald dat de bewindvoerders rekening en verantwoording dienden af te leggen aan de meerderjarigenbewind-voerder, nu X niet in staat was deze rekening en verantwoording op te nemen.

De bewindvoerders hebben in ieder geval over de jaren tot en met 2010, al dan niet via de meerderjarigenbewindvoerder, aan de kantonrechter rekening en verantwoording afgelegd.

De verplichting van de bewindvoerders om hun verweer van een deugdelijke onderbouwing te voorzien, kan voor wat betreft die jaren dan ook niet verder strekken dan de verplichting die voor haar uit de laatste zin van artikel 4:161, tweede lid, BW voortvloeit omdat de daar omschreven grens (nogmaals rekening en verantwoording voor zover dit niet onredelijk is) anders door een vordering op grond van zorgplichtschending eenvoudigweg kan worden omzeild (vgl. rechtbank ’s-Gravenhage 20 oktober 2010, RBSGR:2010:BO0157). Dit laatste geldt uiteraard niet voor uitgaven waarover tijdens het testamentair bewind ten onrechte geen rekening en verantwoording is afgelegd.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening of verdeling van een erfenis, over het kindsdeel of over de legitieme, over de executeur of testamentair bewindvoerder of over het afleggen van rekening en verantwoording in het erfrecht, belt u dan gerust onze advocaat erfrecht op 020-3980150.