Van onze advocaat erfrecht. De Hoge Raad heeft op 29 september 2017 uitspraak gedaan over het afleggen van rekening en verantwoording door de bewindvoerder bij het overlijden van de onder bewind gestelde meerderjarige. Aan wie wordt rekening en verantwoording afgelegd?

Meerderjarigenbewind

Artikel 1:445 BW, dat deel uitmaakt van de regeling van titel 19 van Boek 1 BW inzake onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen, ziet op de verplichting van de bewindvoerder tot het afleggen van rekening en verantwoording.

Ingevolge lid 1 dient deze rekening en verantwoording in beginsel jaarlijks en aan het einde van het bewind te worden afgelegd aan de rechthebbende, en aan het einde van de taak van de bewindvoerder aan diens opvolger (eerste volzin); een en ander geschiedt “ten overstaan van de kantonrechter” (tweede volzin). Lid 2 ziet op het geval dat de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, alsmede op het geval dat het onzeker is wie de rechthebbende is; in die gevallen wordt rekening en verantwoording afgelegd “aan de kantonrechter” (eerste volzin).

Ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW moet voor het overige overeenkomstige toepassing worden gegeven aan hetgeen ten aanzien van de voogdijrekening is bepaald in de regeling van de paragrafen 10 en 11 van afdeling 6 van titel 14 van Boek 1 BW. Tot laatstgenoemde regeling behoort artikel 1:373 lid 1 BW, dat bepaalt dat de voogd de rekening en verantwoording doet hetzij aan de meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze is overleden, hetzij aan zijn opvolger in het bewind. Voorts is van belang dat artikel 1:374 lid 1 BW bepaalt dat de in artikel 1:373 BW bedoelde rekening en verantwoording wordt afgelegd “ten overstaan van de kantonrechter”; art. 1:374 lid 2 BW bepaalt dat geschillen die bij de aflegging van de rekening en verantwoording mochten rijzen, worden beslist door de kantonrechter.

Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat in geval van meerderjarigenbewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 BW, de bewindvoerder bij overlijden van de rechthebbende, op de voet van art. 1:445 lid 1 BW in verbinding met de artikelen 1:373-374 BW, ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording aflegt aan de erfgenamen van de rechthebbende, en dat de kantonrechter in dit verband rijzende geschillen beslist.

De Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal hieronder) sluiten bij het vorenstaande aan.

Aan wie wordt rekening en verantwoording afgelegd?

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de onderdelen slagen. Anders dan het hof heeft geoordeeld, moet de door verweerder afgelegde rekening en verantwoording worden aangemerkt als afgelegd aan de erfgenamen van de erflaatster ten overstaan van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 1:445 lid 1 BW in verbinding met de artikelen 1:373-374 BW. Hieruit volgt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep van de advocaat van eiser c.s. op het gezag van gewijsde van hetgeen is beslist in de beschikking van 17 juni 2010 reeds erop afstuit dat hier sprake is van aan de kantonrechter afgelegde rekening en verantwoording, als bedoeld in artikel 1:445 lid 2, tweede volzin, BW.

Conclusie bij het arrest.

Meerderjarigenbewind; aan wie wordt rekening en verantwoording afgelegd?

Ingevolge artikel 1:445 lid 1 BW legt de bewindvoerder, tenzij andere tijdstippen zijn bepaald, jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, alsmede aan het einde van zijn taak aan zijn opvolger. De rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de kantonrechter. Ingevolge het tweede lid wordt de rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter indien de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, of het onzeker is wie de rechthebbende is.

Uit tekst en volgorde van de leden 1 en 2 blijkt dat rekening en verantwoording primair aan de rechthebbende moet worden afgelegd en dat rekening en verantwoording aan de kantonrechter een (in de praktijk vermoedelijk niet onbelangrijke) uitzondering op deze hoofdregel vormt voor gevallen waarin rekening en verantwoording aan de rechthebbende niet tot de mogelijkheden behoort omdat deze niet in staat is de rekening op te nemen of onzeker is wie de rechthebbende is.

Op grond van artikel 1:445 lid 5 BW vindt het aangaande de voogdijrekening in de paragrafen 10 en 11 van afdeling 6 van titel 14 bepaalde “voor het overige” overeenkomstige toepassing. In artikel 1:373 lid 1 BW is met betrekking tot de rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij bepaald dat de voogd deze rekening en verantwoording doet hetzij aan de meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger in het bewind.

Uit deze bepaling wordt door het overgrote deel van de schrijvers voor meerderjarigenbewind afgeleid dat na overlijden van de rechthebbende rekening en verantwoording aan diens erfgenamen moet worden afgelegd, ten overstaan van de kantonrechter.

In de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht wordt bij deze opvatting aangesloten. De wijze waarop de eindrekening en –verantwoording aan de erfgenamen in de praktijk zijn beslag krijgt en hoe wordt gehandeld indien niet alle erfgenamen zich akkoord verklaren met de eindrekening, is in hoofdstuk B, onder 15, als volgt uitgewerkt:

“De eindrekening en –verantwoording na overlijden van de betrokkene moet binnen vier maanden na overlijden worden afgelegd aan de erfgenamen ten overstaan van de kantonrechter. De erfgenamen of de executeur moeten de eindrekening en –verantwoording ondertekenen. (…)

Bij ontbreken van handtekeningen van de erfgenamen of executeur zal onder omstandigheden de bewindvoerder na controle en goedkeuring ervan door de kantonrechter van zijn taak gekweten worden. Hiervan wordt bij brief aan de bewindvoerder mededeling gedaan.

Uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam 26 april 2011 (GHAMS:2011:BR4751) volgt dat de erfgenamen geen aanspraak kunnen maken op een rekening en verantwoording over de gehele periode waarin de bewindvoerder het bewind heeft gevoerd. De in artikel 1:445 BW neergelegde verplichting van de bewindvoerder om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde bewind strekt namelijk alleen tot behartiging van het belang van de betrokkene. Indien betrokkene is overleden, is er geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang van de betrokkene. De bevoegdheid van de betrokkene gaat na diens overlijden niet van rechtswege over op diens erfgenamen onder algemene titel.

Op grond van het bepaalde in artikel 1:445, vierde lid, jo artikel 1:373, eerste lid, BW dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind aan de erfgenamen. Gelet evenwel op het feit dat in artikel 1:445, eerste lid, BW reeds een jaarlijkse verantwoordingsplicht van de bewindvoerder jegens de betrokkene is opgenomen, moet deze verplichting worden geacht uitsluitend betrekking te hebben op de eindafrekening, en te bestaan in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de betrokkene is overleden.

Voor zover erfgenamen menen dat zij door de handelwijze van de bewindvoerder, in hun eigen vermogensrechtelijke belangen zijn geschaad en de bewindvoerder aansprakelijk is voor de door hen geleden schade, dienen zij de weg van de civielrechtelijke (dagvaardings)procedure te begaan.”

Ook bij het afleggen van eindrekening en –verantwoording aan de erfgenamen komt het derhalve voor dat de kantonrechter de rekening en verantwoording controleert en goed- of afkeurt, namelijk in ieder geval waarin de eindrekening niet door alle erfgenamen wordt geaccordeerd. De omstandigheid dat de kantonrechter in de onderhavige zaak de eindafrekening door [verweerder 1] als bewindvoerder heeft geïnitieerd en uiteindelijk de opgestelde rekening en verantwoording heeft afgekeurd is naar mijn mening dan ook niet redengevend voor de conclusie dat de kantonrechter deze rekening en verantwoording (“kennelijk”) heeft behandeld als een aan hem gedane rekening en verantwoording als bedoeld in art. 1:445 lid 2, tweede zin, BW.

Wilt u de gehele uitspraak van de Hoge Raad bekijken? Klik dan hier.

Wilt u de gehele conclusie bij het arrest van de Hoge Raad lezen? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening of verdeling van een erfenis, over bewind in het erfrecht of over het afleggen van rekening en verantwoording in het erfrecht, belt u dan gerust met onze advocaat erfrecht op 020-3980150.