Van onze advocaat bedrijfsovername. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 18 juli 2017 uitspraak gedaan over een aandelenoverdracht. Tussen partijen heeft geen wilsovereenstemming bestaan over de verkoop van de aandelen. Bestuurder van vennootschap waaraan aandelen zijn overgedragen, treft persoonlijk ernstig verwijt en is in beginsel aansprakelijk voor de schade.

Appellant heeft in eerste aanleg – kort gezegd – gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat geïntimeerden C en D en geïntimeerden A en B jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld en (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de geleden en nog te lijden schade, met veroordeling tot betaling aan appellant van een voorschot groot € 40.000 en met veroordeling in de proceskosten.

Aan zijn vorderingen heeft appellant ten grondslag gelegd dat geïntimeerden A en B op oneigenlijke wijze zich de aandelen van appellant hebben toegeëigend en dat geïntimeerden C en D een beroepsfout hebben gemaakt en hun zorgplicht jegens appellant hebben geschonden.

De rechtbank heeft de vorderingen van appellant afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat met het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch niet vaststaat dat de aandelen op oneigenlijke wijze zijn verkregen, dat daaruit ook niet volgt dat geïntimeerden C en D een beroepsfout hebben gemaakt en dat bovendien door appellant geen schade is geleden. De vordering in reconventie heeft de rechtbank eveneens afgewezen. Tegen de beslissingen in conventie en de daaraan ten grondslag gelegde motiveringen komt appellant met acht grieven op.

Aandelenoverdracht. Wilsovereenstemming over de verkoop van de aandelen? Bestuurdersaansprakelijkheid. Zorgplicht notaris.

Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te behandelen, nu deze alle opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat geïntimeerden A en B en geïntimeerden C en D niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens appellant. Daarbij zal het hof de grieven met betrekking tot de vorderingen jegens geïntimeerden A en B en de vorderingen jegens geïntimeerden C en D separaat bespreken, nu die deels berusten op een verschillende grondslag en daartegenover ook per appellant verschillende verweren zijn gevoerd.

Bij eindvonnis van 20 juli 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch in de zaak tussen appellant en geïntimeerden A en B voor recht verklaard dat aan de overdracht van 50% van de aandelen van B door appellant aan geïntimeerde B de titel heeft ontbroken, zodat de overdracht naar het oordeel van de rechtbank nietig was. In hoger beroep is de zaak op de rol doorgehaald (geroyeerd), als bedoeld in artikel 246 lid 1 Rv.

Artikel 246 lid 2 Rv bepaalt dat partijen de rechtsgevolgen van de doorhaling bij overeenkomst kunnen bepalen. Geïntimeerden A en B hebben in eerste instantie als verweer gevoerd dat daarvan sprake is en dat in dat kader tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Aanleiding daarvoor was de constatering dat verder procederen zinloos zou zijn. Onderdeel van die vaststellingsovereenkomst was het doorhalen van de zaak op de rol. Partijen zouden voorts elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Hierbij hebben geïntimeerden A en B zich beroepen op de inhoud van de e-mailcorrespondentie van 19 en 23 april 2013. Het door geïntimeerden A en B gevoerde verweer wordt door appellant gemotiveerd betwist. Het hof overweegt als volgt.

De vraag hoe de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de overgelegde e-mailcorrespondentie. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud van deze correspondentie mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad, 13 maart 1981, HR:1981:AG4158, Haviltex).

Het hof volgt niet de uitleg die geïntimeerden A en B geven aan de inhoud van de e-mailcorrespondentie. Zo heeft de advocaat van geïntimeerden A en B ter zitting in hoger beroep, naar aanleiding van de gemotiveerde betwisting daarvan door appellant, toegelicht dat weliswaar door geïntimeerden A en B is voorgesteld dat partijen elkaar over en weer geen finale kwijting zouden verlenen, maar dat appellant daar niet op in is gegaan en daar dus ook niet mee heeft ingestemd. Wel blijkt uit de e-mailcorrespondentie dat partijen het erover eens waren dat verder procederen over de ‘teruglevering’ van de aandelen zinloos was en dat de procedure om die reden niet voortgezet zou moeten worden.

Ter zitting hebben geïntimeerden A en B verder meegedeeld dat zij niet voornemens zijn de zaak bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch weer op te brengen. De slotsom is dan dat partijen in april 2013 zijn overeengekomen dat zij de zaak bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch definitief wilden beëindigen en dat zij zich daar ook naar hebben gedragen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de appelprocedure definitief is beëindigd. Als gevolg daarvan is het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in kracht van gewijsde gegaan en daarmee heeft dat vonnis tussen appellant en geïntimeerden A en B gezag van gewijsde. Nu [appellant] zich op het gezag van gewijsde van dat vonnis heeft beroepen, staat ook in onderhavige procedure tussen appellant en geïntimeerden A en B vast dat aan de ‘levering’ van de aandelen in B op 26 november 2008 geen geldige titel ten grondslag heeft gelegen, zodat die overdracht nietig was en de aandelen dus nooit aan geïntimeerde B zijn geleverd.

Ten aanzien van de concrete gang van zaken rondom de totstandkoming van de leveringsakte in november 2008 staat vast dat appellant op 13 maart 2008 op het kantoor van geïntimeerden C en D is geweest in verband met de oprichting van B Onderhoud. Daarbij is ook de overdracht van de aandelen in B aan de orde geweest en is door appellant de volmacht van 13 maart 2008 ondertekend.

De volmacht regelde dat de aandelenoverdracht zou plaatsvinden conform de conceptakte opgesteld door geïntimeerden C en D. Vast staat dat H op 9 januari 2008 een conceptakte aan geïntimeerde A heeft toegezonden. Die conceptakte betrof evenwel de overdracht aan geïntimeerde B van zowel de aandelen van geïntimeerde A als de aandelen van appellant en daarin was geen koopprijs opgenomen. Uit de verklaring van H volgt dat de prijs van de aandelen nog nader zou worden bepaald aan de hand van de cijfers per 31 december 2007. Over het terugtreden van appellant als bestuurder van B was in de volmacht niets opgenomen.

Vast staat verder dat nadien over de koopprijs van de aandelen nooit rechtstreeks contact tussen appellant en geïntimeerden C en D heeft plaatsgevonden, maar dat die informatie steeds van geïntimeerden A en B afkomstig was. H verklaart weliswaar dat zij eenmaal een brief met vermoedelijk de conceptakte, aan het adres van appellant in België heeft gestuurd, maar tegenover de betwisting door appellant kan niet worden aangenomen dat die brief hem ook heeft bereikt, terwijl in ieder geval vast staat dat in die conceptakte de koopprijs nog niet was vermeld. Er is verder geen enkel stuk of brief van geïntimeerden C en D (rechtstreeks) naar appellant gegaan. In november 2008 is door geïntimeerden C en D een conceptakte aan B en geïntimeerden A en B toegestuurd waarin een koopprijs van € 9.000 was opgenomen. G heeft weliswaar verklaard dat dit concept samen met geïntimeerde A en appellant zou zijn besproken, maar ook dat het behelsde wat in maart 2008 was afgesproken. Bij de bespreking in maart 2008 was G echter zelf niet aanwezig en op dat moment stond de koopprijs nog niet vast. Ter zitting in hoger beroep kan geïntimeerde A zelf zich niet meer herinneren wanneer en hoe de prijs tot stand is gekomen en of hij deze prijs wel heeft besproken met appellant. Appellant heeft steeds uitdrukkelijk betwist dat de conceptakte en de koopprijs met hem zijn besproken.

Uit deze gang van zaken kan niet volgen dat in november 2008 tussen partijen wilsovereenstemming heeft bestaan over een verkoop van de aandelen B door appellant aan geïntimeerde B tegen een koopprijs van € 9.000 en een terugtreden van appellant als bestuurder.

Integendeel, uit het feit dat appellant onmiddellijk en tot tweemaal toe de door geïntimeerde B aan hem overgemaakte koopprijs heeft teruggeboekt en zich onmiddellijk tot geïntimeerden C en D heeft gewend om zich over de overdracht van de aandelen te beklagen, blijkt veeleer dat appellant, zoals hij ook steeds heeft gesteld, zijn aandelen en zeggenschap in B niet voor dat bedrag aan geïntimeerde B en/of geïntimeerde A heeft willen overdragen en dat hij daarvan ook niet op de hoogte was gesteld. Een en ander ligt te meer voor de hand nu onbetwist is gebleven dat B in 2007, dat wil zeggen in het eerste jaar van haar bestaan, een netto resultaat heeft geboekt van € 80.355 en in 2008 een omzet van € 2.286.825, terwijl appellant als bestuurder van B een bezoldiging ontving € 2.020,19 netto per maand.

Geïntimeerden A en B hebben nog aangevoerd dat appellant in ruil voor zijn aandelen een 80%-belang in B Onderhoud verkreeg en dat partijen voornemens waren om door B te verrichten onderhoudswerkzaamheden aan B Onderhoud uit te besteden. Dat en, zo ja, in hoeverre zulks uiteindelijk is geconcretiseerd en of daar ook uitvoering aan is gegeven is echter niet nader toegelicht, terwijl geïntimeerden A en B ook zelf stellen dat de onderneming in november 2008 nog van start moest gaan. Onder deze omstandigheden is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen dat appellant er in november 2008 mee zou hebben ingestemd om tegen betaling van € 9.000 zijn 50% aandeel in B aan geïntimeerde B over te dragen en terug te treden als bestuurder en moet als onvoldoende gemotiveerd betwist worden aangenomen dat, zoals appellant stelt, hij daarover niet is ingelicht, maar dat dit buiten zijn medeweten om, eenzijdig door geïntimeerden A en B is bewerkstelligd.

Door aldus zonder instemming van appellant te bewerkstelligen dat een leveringsakte werd gepasseerd teneinde de aandelen van appellant aan haar over te dragen en appellant te doen terugtreden als bestuurder, heeft geïntimeerde B inbreuk gemaakt op de aan de aandelen van appellant verbonden rechten en heeft daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld. Voor deze gang van zaken is geïntimeerde A als enig bestuurder (tevens aandeelhouder) van geïntimeerde B mede verantwoordelijk en daarvan kan geïntimeerde A – mede gelet op het feit dat hij B samen met appellant had opgericht en tot een succes gemaakt – jegens appellant ook persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt.

De tussenconclusie is dat geïntimeerden A en B onrechtmatig jegens appellant hebben gehandeld door te bewerkstelligen en dat op 26 november 2008 een leveringsakte werd gepasseerd teneinde de aan appellant toebehorende aandelen in B aan geïntimeerde B over te dragen en appellant te doen terugtreden als bestuurder van B. Geïntimeerden A en B zijn dan ook in beginsel aansprakelijk voor de dientengevolge door appellant geleden schade.

Klaagplicht

 Als meest verstrekkend verweer voeren geïntimeerden C en D aan dat appellant niet tijdig, als bedoeld in artikel 6:89 BW, heeft geklaagd. Een verwijzing naar een e-mailbericht, op 24 december 2008 verzonden door de advocaat van appellant naar geïntimeerden C en D volstaat volgens hen daartoe niet, omdat daarin geïntimeerden C en D geen verwijten worden gemaakt, noch in gebreke worden gesteld, laat staan dat een termijn is gesteld. Pas bij dagvaarding zou appellant geïntimeerden C en D voor het eerst een verwijt hebben gemaakt. Het hof overweegt als volgt.

De vraag of het protest binnen bekwame tijd is geschied, dient te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Daarbij geldt dat het protest als bedoeld in artikel 6:89 BW in iedere vorm en dus ook mondeling gedaan kan worden.

In dit verband heeft appellant onvoldoende weersproken gesteld dat hij, nadat hij in december 2008 een afschrift van de leveringsakte ontving, navraag heeft gedaan bij de notaris en daarbij mondeling heeft geprotesteerd tegen de gang van zaken waarbij, naar hij stelt, tegen zijn wil en zonder zijn medeweten zijn aandelen in B aan geïntimeerde B zouden zijn geleverd. Dat appellant aanstonds mondeling heeft geprotesteerd volgt ook uit de hierboven weergegeven verklaring van de getuige E. Reeds op deze grond moet worden geconcludeerd dat appellant binnen enkele dagen nadat hij kennis kreeg van de op 26 november 2008 gepasseerde akte daartegen heeft geprotesteerd. Op dat moment moet voor geïntimeerden C en D zonder meer duidelijk zijn geweest dat ten kantore van geïntimeerden C en D een leveringsakte was gepasseerd waar een van de comparanten het niet mee eens was, waaraan dus mogelijkerwijze gebreken hadden gekleefd en waarbij de rol van geïntimeerden C en D ook aan de orde is. Aldus is door appellant binnen bekwame tijd geklaagd als bedoeld in artikel 6:89 BW. Het verweer faalt.

Zorgplicht van de notaris

Ten aanzien van het handelen van geïntimeerde D geldt dat op een notaris in zijn hoedanigheid, uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte, een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van wat nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen (Hoge Raad, 20 december 2002, HR:2002:AF0198).

Daarbij dient voorts tot uitgangspunt dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris zich bij de van hem verlangde werkzaamheden de belangen van alle in de akte vermelde partijen behoort aan te trekken (Hoge Raad, 14 december 2007, HR:2007:BB3762).

Dit brengt mee dat van een notaris die een akte van levering van aandelen passeert mag worden verwacht dat hij zich er voldoende van op de hoogte stelt dat wat daarin is vermeld juist is en dat beide partijen daarmee instemmen.

In dit geval volgt uit de hiervoor geschetste gang van zaken, die in zoverre ook door geïntimeerden C en D niet, althans niet voldoende gemotiveerd is betwist, dat appellant één keer bij geïntimeerden C en D op kantoor is verschenen, te weten op 13 maart 2008, de dag dat hij de volmacht heeft getekend. Nadien is er tot aan (en zelfs na) het passeren van de akte van levering op 26 november 2008 geen contact geweest tussen enige medewerker van geïntimeerden C en D en appellant.

Verder staat vast dat de volmacht bepaalt dat de aandelenoverdracht zou plaatsvinden conform de conceptakte opgesteld door geïntimeerden C en D. Die conceptakte bevatte echter geen koopprijs. In de volmacht is niet voorzien in een terugtreden van appellant als bestuurder van B. Tussen partijen is niet in geschil dat in de definitieve leveringsakte een koopprijs van € 9.000 staat. Over die prijs is door geïntimeerden C en D echter uitsluitend gesproken met de accountant van B en geïntimeerde A.

Verder staat vast dat in november 2008 het concept van de te passeren leveringsakte nooit direct aan appellant is toegezonden, maar dat slechts aan geïntimeerden A en B is gevraagd een kopie aan appellant te verstrekken. Gesteld noch gebleken is dat geïntimeerden C en D op enig moment hebben geverifieerd of appellant die concept-leveringsakte had ontvangen en of hij akkoord was met de inhoud daarvan, waaronder met name de overdracht van zijn aandelen tegen de genoemde koopprijs en het feit dat hij zou terugtreden als bestuurder.

Door onder deze omstandigheden op 26 november 2008, op basis van de in maart 2008 afgegeven volmacht de akte van levering te passeren, zonder zich ervan op de hoogte te stellen of de inhoud daarvan wel overeenstemde met wat tussen partijen was afgesproken en zonder op enigerlei wijze te verifiëren dat ook appellant daarmee akkoord was, heeft geïntimeerde D verwijtbaar gehandeld in strijd met de jegens appellant in acht te nemen zorgvuldigheid, wat jegens appellant onrechtmatig is.

Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat geïntimeerde D, gelet op de bestaande relatie en de eerdere werkzaamheden voor geïntimeerden A en B en appellant, concreet bekend was dan wel redelijkerwijs kon zijn met de in het geding zijnde belangen bij de verkoop van de aandelen aan geïntimeerde B en dat juist van hem als notaris, bij de uitvoering van een publieke taak als onderhavige aandelenoverdracht, een hoge mate van zorgvuldigheid jegens alle betrokkenen, waaronder appellant als aandeelhouder, kon worden gevergd.

Appellant heeft onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat ook geïntimeerde C jegens appellant een onrechtmatige daad heeft gepleegd, waarbij het hof nog overweegt dat de gedragingen van geïntimeerde D niet per sé kunnen worden aangemerkt als gedragingen van het notariskantoor.

Geïntimeerden C en D en geïntimeerden A en B hebben nog een bewijsaanbod gedaan, maar het hof zal dit bewijsaanbod passeren nu het onvoldoende geconcretiseerd en gespecificeerd is.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over het ondernemingsrecht, over de overdracht van een onderneming of bedrijf, over een aandelenoverdracht, over bestuurdersaansprakelijkheid of over de zorgplicht van een notaris, belt u dan gerust onze advocaat bedrijfsovername op 020-3980150.